Beatlemania, long overdue
Mijn dochter (14) heeft de Beatles ontdekt. Via 21ste-eeuwse epigonen zoals Franz Ferdinand en The Kooks heeft zij op eigen kracht de weg gevonden naar de Fab Four, en nu trilt en davert onze woning onder een late opstoot van Beatlemania. Dat trillen en daveren mag u gerust letterlijk nemen, want de huispiano staat opgesteld in onze woonruimte waarvan het centrale gedeelte zeven tot acht meter hoog reikt. Een reusachtige klankkast, met andere woorden, waar nu al dagenlang de pianoriedels van Let it be en Obladi, Oblada weergalmen. Hoe zwaar ze het wel te pakken heeft, kunt u op haar eigen skyblog vaststellen. Kunt u in één moeite door zien hoe creatief tienermeiden tegenwoordig met het Internet omspringen.
Nu mijn dochter bovendien heeft achterhaald dat de stoffige platenkast van paps een flink aantal LP’s van de Beatles herbergt, kijkt ze me plots niet langer met meewarige ogen aan. Gisteren nog oubollig, vandaag zo hip als de neten.
Is (muzikale) smaak erfelijk ? Soms ben ik geneigd te denken van wel: mijn favoriete Beatles-song is Come Together, en laat dat uitgerekend het nummer zijn waarvoor mijn dochter – 38 jaar na de release van Abbey Road - helemaal wegsmelt. Zelf was ik 11 jaar – een wereldvreemd Limburgs jongetje, gedropt in een katholiek internaat in de buurt van Leuven – toen de bevreemdende intro van Come Together voor het eerst mijn trommelvlies beroerde. Iemand had die plaat clandestien binnengesmokkeld en stiekem op de draaitafel gelegd toen de studieprefect zich even buiten gehoorsafstand had verwijderd. Kan je nagaan, wat een muzikale uppercut dat moet zijn geweest voor een die-hard fan van (ja ja, ik schaam me rot terwijl ik dit schrijf) James Last en Heintje. Achteraf bekeken, is wellicht daar en toen de basis gelegd voor een hardnekkige voorliefde voor alles wat vooral niet mainstream was - en is.
Wanneer ik diezelfde tegendraadse smaak in mijn kind herken, voel ik me alvast een weinig gesterkt in mijn opvoedingsproject.

