zondag, oktober 21, 2007

Ελλάδα (2)

Griekenland heeft twee uiers en één gemeen angeltje. Uier één hangt in het noorden, ten oosten van Thessaloniki, en heet Chalkidikí. Heerlijk onbedorven streek. De rechtertepel herbergt de theocratische republiek Athos, waar vrouwelijke wezens nog immer personae non grata zijn. Uier twee bengelt in het zuiden van het land, onderaan de Pelepónnesos. Mooiste stad aldaar: Monemvassía, het Gibraltar van Griekenland. De naam betekent overigens “enige toegang”. Het gemene angeltje van Griekenland priemt ten oosten van Volos (centraal-Griekenland) in zee: Pilion. Bergachtig (tot 1.700 m hoog) en onwaarschijnlijk groen naar Griekse begrippen. Volgens de oude Grieken huisden hier ooit de Centauren (half mens, half paard), vandaag geldt de streek als de fruitschuur en bloementuin van Griekenland. Pilion, en meer bepaald het idyllische kustdorpje Agios Ioannis, hadden we uitgekozen als bestemming voor een tweede daguitstap. Ik had deze ruige kuststreek vroeger al eens bezocht, en ik wilde – samen met mijn zoon – nog eens met diepe teugen genieten van dat onwezenlijk mooie contrast tussen helderblauwe zee en steilgroene bergmassa’s.

Maar eerst moesten we Volos nemen, een drukke havenstad met – zo bleek – géén ringweg. Dwars door het centrum dan maar, met flink wat gesakker en tijdverlies op de koop toe. Als stad heeft Volos weinig in de aanbieding, ook al omdat dit oord in de jaren 50 van de vorige eeuw door een zware aardbeving zo goed als volledig van de kaart werd geveegd. De prachtige vergezichten die ons even later op de flanken van de Pilio te beurt vielen, maakten echter veel goed. Nog een weetje, terwijl u nu toch van het panorama zit te genieten: vanuit deze stad zetten Jason en de Argonauten zeil naar het verre Colchis (het huidige Georgië, aan de oostkust van de Zwarte Zee), op zoek naar het Gulden Vlies. Jason vond het, met de wrede hulp van prinses (heks?) Medea die later ook zijn lot – en dat van zijn kinderen - zou bezegelen. Één van de gruwelijkste afleveringen uit de rijk gevulde Griekse verhalentrommel, ettelijke eeuwen later subliem verfilmd door Pasolini, met de Griekse diva Maria Callas in een glansrol.

De tocht over de Pilio was nog mooier dan verwacht: loofbomen in vroege herfsttooi, slingerende bergwegen door verscholen dorpjes waarvan de natuurstenen huizen een beetje Frans aandeden, her en der plakkaatjes met φρούτα en λουλούδια (fruit & bloemen) en diep in de verte, nooit wijkend uit ons blikveld: het diepblauwe, strakke vlak van de Egeïsche zee. Neen, Pilion is tot nader order één van de meest ongerepte stukjes Griekenland die ik ooit heb mogen aanschouwen. Na een duizelingwekkende afdaling parkeerden we ons Opeltje pal aan het strand van Agios Ioannis, een pittoresk en keurig onderhouden kustplaatsje. Zó keurig zelfs dat ik vermoed dat enkele steenrijke Grieken en buitenlanders er hier een buitenoptrekje op na houden. Na een duik in het heerlijk lauwe zeewater (20°) schoven we - op aanraden van de Trotter - de voeten onder tafel in Η Ωραία Αμμουδιά (het mooie strand). Lekkere mezèdes (aaah, die inktvisjes!), besprenkeld met een sublieme streekwijn. De tijd dat je je in Griekenland met koppige retsina tevreden moest stellen, ligt gelukkig ver achter ons. Over Griekse kwaliteitswijnen, en waar je die zoal in België kan vinden, zal ik het later nog wel eens hebben.

Als toetje volgde nog een lange strandwandeling, en toen de zon achter het eiland Skiáthos (op bijgaande foto nog nét zichtbaar) wegdook, was het hoog tijd om op te krassen. Want morgen zou een nóg langere trip wachten, dit keer naar de Pelepónnesos, een schiereiland doordrenkt van lang vervlogen mythes waarin verraad, bloedvetes, kinderslachtingen en vadermoorden de boventoon voeren. Dutroux is een watje: welkom in het horrorhuis van Atreus!

In een volgende post (ja ja, u bent nog niet zo snel van het mooie Hellas verlost): Korinthe, Mycene, Nauplion en Epidauros. Staan ook nog op het menu: enkele persoonlijke kanttekeningen bij Griekse media en kranten en vreemde Helleense verkeersgedragingen. Plus enkele bibliofiele tips. Zoals over de bizarre joodse connectie tussen Spanje en Thessaloniki, qua kruispunt van culturen één van de boeiendste Europese steden ooit. Just keep tuned for more!


(eigen foto's)

maandag, oktober 01, 2007

Ελλάδα (1)

Ελλάδα. Griekenland. Op één letter verschil, klinkt dat zoals Spaans voor ijsje, merkte mijn oudste zoon terloops op. Het was me eerlijk gezegd nooit eerder opgevallen. Vrijdag 21 september 2007: we zitten op de overvolle ochtendvlucht Brussel-Athene, smachtend naar een weekje zon na een grauwe en met evenveel regen als (examen)stress overgoten zomer. Hij zou voor het eerst voet op Helleense bodem zetten, voor mezelf was het al een zoveelste keer – al was de laatste keer toch al een flinke poos geleden. Een luie strandvakantie zou het in géén geval worden: vanuit centraal-Griekenland zouden we met een huurauto de belangrijkste antieke sites binnen dagafstand bezoeken. Mijn zoon, klassiek geschoold en fervent liefhebber van de ongeëvenaard rijke Griekse mythologie, liet het zich graag aanleunen.

In de weken vooraf had ik ontroerend hard gewerkt om mijn kennis van het Nieuwgrieks opnieuw op een aanvaardbaar peil te krijgen. Bekentenis: jaren geleden heb ik die taal ijverig gestudeerd in Brussel en aan de Universiteit van Thessaloniki, om haar daarna in Griekse gastgezinnen naar een zeer behoorlijk peil op te krikken. In die jaren kwekte ik er vrolijk op los in het Grieks, en was ik zelfs niet te beroerd om enkele salvo’s schuttingtaal op mijn gesprekpartners af te vuren. In de daaropvolgende jaren werd mijn Grieks helaas onder een flinke laag stof bedolven die ik pas tijdens het voorbije jaar met horten en stoten, een waar archeologengeduld èn een groot schuldgevoel heb verwijderd. Nu zou al dat werk voor het eerst moeten lonen.

We waren enigszins beducht voor de vernietigende gevolgen van de vele bosbranden die Griekenland tijdens de voorbije zomer hadden geteisterd. Rond Athene waren vooral het
Hymettos gebergte en het Parnitha natuurpark getroffen, al was daar tijdens onze busrit naar het 200 km hogerop gelegen Kamena Vourla weinig van te merken. De ernst en omvang van deze ramp voor het Griekse milieu zullen echter pas op middellange termijn duidelijk worden, zoals u hier kunt lezen en ook bij onze Man in Griekenland.

Kamena Vourla is een ingedommeld en bijgevolg authentiek gebleven kustdorpje met
uitzicht op het uiterste noorden van het eiland Evia en geruggensteund door een enorm bergmassief. Een steile klim naar een hogergelegen orthodox kloostertje werd beloond met dramatische vergezichten (ook al versterkt door de dreigende wolken, het weer zat die eerste dag niet echt mee). Vlakbij ligt ook de roemruchte pas van de Thermopylen (“de warme poorten”, verwijzend naar de natuurlijke warmwaterbronnen die er ontspringen). Hier boden koning Leonidas en 300 Spartanen drie dagen lang dapper weerwerk aan het oppermachtige Perzische leger van Xerxes. De tot de verbeelding sprekende heroïek van dit verhaal werd onlangs nog eens duchtig opgerakeld in “300”, een prent die bol staat van overdreven pathos en kille doodsverachting. Wél stijlvol in beeld gebracht, en de meeste historische details kloppen bovendien. Zoals het laconieke (overigens afgeleid van Lakonía, het gebied rond Sparta) antwoord van Leonidas, op het Perzische bevel om de wapens neer te leggen: “Kom ze maar halen!” (hiernaast in het Oudgrieks onder zijn beeld gebeiteld). Wie meer wil lezen over de ware toedracht van deze ongemeen bloedige veldslag (ter plaatse werden duizenden Perzische pijlpunten opgegraven) en mythe van werkelijkheid gescheiden wil zien, verwijs ik graag naar deze belezen historicus.

De zon brak eind
elijk door, en ons huurautootje beklom moeizaam het Parnassos gebergte, met als einddoel: Delphi. Een orakel dat een niet te onderschatten invloed op de Oudgriekse en zelfs Romeinse geschiedenis heeft gehad. Al rond 1400 vóór Christus was er hier een heiligdom dat door Kretenzers en Myceners moet zijn bezocht, zoals blijkt uit de verrassend fraaie voorwerpen die ter plaatse werden opgedolven en in het gloednieuwe museum (2003) zijn uitgestald. Ook de site zelf en het omliggende landschap blijven van een adembenemende pracht. Waar de namen Delphi (dolfijn) en Pythia (slang en tevens de benaming van de lokale waarzegster) vandaan komen, leest u op deze rijk gestoffeerde link.

Ter plaatse toch wat erg
ernis moeten wegslikken, na het ongewild aanhoren van enkele gratuite toeristencommentaren. “Sind dies Römische Helme?”, flapte een Duitse dame op leeftijd eruit. Haar dochter riep haar weliswaar prompt tot de orde, maar ik had het even niet meer. En even later, een rondborstige Hollandse ter hoogte van het indrukwekkende amfitheater, die puffend en blazend te kennen gaf dat ze die steile klim naar het stadion niet zag zitten. “Ach jo, daarboven is het gewoon méér van hetzelfde: een hoop ouwe stenen.” En dat terwijl het stadion, waar om de vier jaar de Pythische spelen werden gehouden, er véél gaver bijligt dan zijn illustere tegenhanger in Olympia. Mijn immer temperende zoon had wel een punt toen ie zei dat die mensen zich tenminste de moeite hadden getroost om hierheen te komen, in plaats van met hun luie krent op het strand te blijven liggen. Maar dan nog: informeer je dan toch een béétje op voorhand. Dat is een minimum minimorum aan respect dat je voor dergelijk unieke vindplaatsen van onze westerse cultuur hoort op te brengen.

Komen in een latere post nog aan bod: Pilion, Korinthe, Mycene, Nauplion en Epidaurus. En misschien wel vooral Epidaurus: ik ben momenteel verdiept in een kanjer van een boek over het “zwijgen van de tragedie”. Een intellectueel veeleisend maar verdomd goed werkstuk van de hand van
Stefan Hertmans met onthutsende inzichten in de Griekse tragedies Medea en Antigone.

(eigen foto's)