maandag, september 18, 2006

Arrivederci, Oriana

Beeldt u zich even in: een journalist(e) die Rumsfeld, Cheney of Bush tijdens een interview zo in het nauw weet te drijven dat de stumper uiteindelijk berouwvol hakkelt: “De oorlog in Irak was een vergissing.Wishful thinking: politieke journalisten zijn vandaag de dag hetzij embedded (wat zoveel betekent als gemuilkorfd), hetzij als de dood voor accreditatieverlies (wat op hetzelfde neerkomt).

Ooit was het anders. Ooit was er een Italiaanse journaliste die Henry Kissinger na een spervuur van vragen op de knieën kreeg en hem de bekentenis ontfutselde: “De oorlog in Vietnam was een vergissing.” Kissinger sprak achteraf van een “catastrofe” en “mijn meest traumatische ontmoeting met iemand van de geschreven pers.” Diezelfde journaliste waagde het zelfs om haar hoofddoek af te rukken tijdens een gesprek met Ayatollah Khomeini. Ze werkte als oorlogsverslaggeefster in Vietnam en Libanon en gooide ook literair hoge ogen. Ik ken haar vooral van “Een man” en “Brief aan een nooit geboren kind”. Haar naam: Oriana Fallaci. Vorige vrijdag overleden. Hoeveel deining haar overlijden alleen al in de Spaanstalige wereld teweegbracht, kunt u peilen door de titel van deze post aan te klikken.

Een man” was de Griek Alekos Panagoulis, en ze interviewde hem in 1974, kort nadat hij uit de gevangenis was vrijgelaten waar hij vijf jaar had zitten wegrotten na een moordpoging op dictator Papadopoulos. Ze werden hals over kop verliefd en er groeide een stormachtige relatie die twee jaar later bruusk ten einde kwam toen Panagoulis in duistere omstandigheden werd vermoord. Uit haar verdriet welde een boek dat het midden houdt tussen een wanhopige liefdesbrief en een vlammende aanklacht tegen dictatoriale regimes, criminele complotten en politieke kuiperijen. Maar vooral het beeld van Panagoulis blijft indringend bij: een tragische figuur die weet dat hij zijn noodlot niet kan ontlopen maar die zich desondanks gretig aan het leven vastklampt en uitzinnig feest, zingt, danst en drinkt. Nikos Kazantzakis, ten voeten uit. Als dichter was ie overigens geen hoogvlieger, die Panagoulis: ik heb hier nog ergens een plaat rondslingeren met zijn gedichten, op toon gezet door een minder bekend componist (Nikos Moraïtis). Helaas: na al die jaren klinken die zielenroerselen toch echt wel héél middelmatig en, vooral, drammerig en pamflettair.

De dood blijft het pad van Fallaci kruisen. In “Brief aan een nooit geboren kind” beschrijft Fallaci kort na haar afgebroken zwangerschap welke hartverscheurende keuzes een alleenstaande moeder moet maken. Volgens vele feministen geldt dit boek als één van de beste werken over zwangerschap, abortus en de daarmee samenhangende emotionele en psychologische helletocht. Hier in Vlaanderen werd het boek overigens op lachwekkende manier gerecupereerd door de anti-abortusbeweging die een plagiaatversie op katholieke scholen liet circuleren met als titel “Brief aan een ongeboren kind.No kidding, ik heb dat vodje in handen gehad en hoog oplaaiende debatten met medescholieren gevoerd over de precieze betekenis van “un bambino mai nato”. Die katholieke internaten waren echt wel bedreven in subtiele misleiding, achteraf bekeken. Zo draaiden die dekselse paters zonder blikken of blozen “My Sweet Lord” van George Harrison tijdens misvieringen of bezinningsmomenten, maar de fade-out begon onherroepelijk vanaf het moment dat de Hare Krishna mantra begon aan te zwellen. Maar we dwalen af.

In haar latere leven, getekend door ziekte en verbittering, begon Oriana Fallaci standpunten in te nemen die haar steeds verder van haar trouwe lezers begonnen te vervreemden. Na de aanslagen van 11 september (Fallaci had een pied-à-terre in Manhattan) was het hek helemaal van de dam: in boeken zoals “De Woede en de Trots” en “De Kracht van de Rede” schopte ze wild en ongenuanceerd om zich heen, waarbij vooral de islam het moest ontgelden. Haar vuilbekkerij die sommige passages lardeerden, zou zelfs de meest rabiate Vlaams Belanger rode koontjes doen krijgen (van stiekeme opwinding, allicht). Ook haar gewezen kompanen ter linkerzijde (socialisten, groenen, pacifisten) kregen er ongenadig van langs, wat de Groene Amsterdammer ertoe aanzette om een open brief tot Fallaci te richten.

Moeten we haar verguizen om haar late ommezwaai ? Is Fallaci niet meer dan een opportunistische windhaan gebleken ? Neen, daarvoor is haar vroegere werk té oprecht, geëngageerd en waardevol geweest. Heinrich Böll, bij leven gezworen atheïst, liet zich nog op zijn sterfbed tot het katholicisme bekeren. Is Heinrich Böll daarom een kladschrijver ? Laten we vooral mild blijven voor oude en zieke mensen. Laten we het Fallaci vergeven. Arrivederci, Oriana.

maandag, september 11, 2006

Five years on

Precies vijf jaar geleden... basta: dat mag volstaan qua intro. U wordt er dees dagen uitentreuren aan herinnerd hoe snode zelfmoordterroristen op 11 september 2001 de Verenigde Staten recht in het financiële en militaire hart troffen, met American-built planes bovendien. Intussen blijven de geruchten over mogelijke complotten aanzwellen, met de Bush-administratie als opperspin in het web.

Veel van die theorieën zijn ronduit lachwekkend, andere kunnen we prompt klasseren in de schuif “urban legends” maar enkele geven toch stof tot diep nadenken.

Wanneer een eminent en onafhankelijk hoogleraar filosofie & theologie alle bekende gegevens door een fijne kam haalt en na vijf jaar tot de bevinding komt dat de officiële versie van de feiten harder rammelt dan een overjaars Trabantje, dan slaat de argwaan onwillekeurig toe. Ook bij de grootste non-believers.

Wat is de heilige plicht van een vrije en kritische geest in dergelijke gevallen ? Lezen, dat boek ! En hoe kan dit bescheiden blogje u daarbij behulpzaam zijn ? Door u – volledig onbaatzuchtig – een link aan te bieden waar u het hele boek kosteloos kunt afhalen. Prego !

woensdag, september 06, 2006

Windshaken barley

Het was even wachten, maar vanaf vandaag loopt de nieuwste film van Ken Loach in de Belgische bioscopen. The wind that shakes the barley, verrassend maar volkomen terecht gelauwerd op het recente festival van Cannes. Dit eerbetoon had Ken Loach, zeventig intussen, al véél eerder te beurt moeten zijn gevallen. Samen met kompaan Mike Leigh geldt deze oude strijder als dé onbetwiste vaandeldrager van het British social realism in de zevende kunst.

Ik beken: ik hou van het oeuvre van Ken Loach, al word je er niet bepaald vrolijk van. Na het bekijken van Carla’s Song, om maar één van zijn meesterwerken te noemen, was ik zelfs enkele dagen behoorlijk neerslachtig. In zijn recentere films (My Name is Joe, Sweet Sixteen en vooral Ae Fond Kiss) priemde er al eens een zonnestraaltje door de somberte, maar toch: elke film van Loach staat gelijk met een dreun tegen je kanis. Als géén ander weet hij uiterst subtiel de vinger te leggen op sociale uitsluitingsprocessen, onuitroeibare culturele, religieuze en raciale vooroordelen of economische uitbuitingsmechanismen, en hoe die het leven van enkele onfortuinlijke individuen volledig vermogen te verwoesten. Geen voer voor hersenloos popcornkauwende Disney-adepten, zoveel is zeker.

The wind that shakes the barley voert ons terug naar Ierland, kort na Wereldoorlog I. De Ieren zijn verwikkeld in een bloedige onafhankelijkheidsoorlog met de Britse bezettingsmacht, en vooral de radicale afscheuringsbeweging Sinn Féin toont zich daarbij uiterst fanatiek. De Britten laten dat natuurlijk niet over hun kant gaan, en door toedoen van de beruchte Black and Tans (een huurlingenleger, vooral samengesteld uit berooide maar daarom niet minder gehaaide WOI-veteranen) spreiden ze een deken van blinde terreur over het smaragdgroene eiland. De onafhankelijkheidsoorlog mondt uit in een hard bevochten maar fel betwist vredesverdrag dat het land op zijn beurt in een burgeroorlog onderdompelt. Meer over deze bewogen periode kunt u ook lezen in eerdere posts (april 2006) die ik na een korte trip naar Dublin alhier heb neergekwakt.

Loach, zelf Engelsman, doet hoegenaamd geen moeite om het wrede optreden van zijn landgenoten in Ierland te verbloemen. Deze film heeft hem dan ook – zoals mocht worden verwacht - tonnen kritiek en smaad in zijn thuisland opgeleverd. Verwijten zoals landverrader, nestbevuiler en overjaarse marxist waren niet van de lucht. Loach nam het allemaal filosofisch op: “Ik confronteer de Britten op een pijnlijke manier met hun niet zo fraaie verleden. Die Black and Tans waren geen doetjes, en ik heb ze dan nog redelijk beschaafd voorgesteld in vergelijking met de archieven die over hun wandaden bestaan. De Britten geloven nog altijd in hun zelf gecreëerde mythe van fairplay. Nu, met fairplay bouw je geen wereldimperium op. Straks gaan ze me nog vragen om een film over Wereldoorlog II te draaien waarin de nazi’s als sympathieke jongens worden opgevoerd.” (vrij naar een recent interview in Knack)

De parallellen met het heden - lees: Bush, Blair en Irak - liggen trouwens zo voor het oprapen, althans voor wie niet volkomen stekeblind is.

Toffe peer, die Loach. Hart op de juiste plaats (ook anatomisch: links van het centrum) en vooral: een eye-opener zoals er méér zouden moeten rondlopen. Wie een goed excuus kan verzinnen om vooral deze film niet te gaan bekijken, is voorwaar een vindingrijk persoon.

zaterdag, september 02, 2006

Kunst en sport

Biologen. Niet bepaald lui die je van humor verdenkt. Is Maarten ’t Hart geen bioloog ? Jongens, wat een treurberk. Dirk Draulans, de huisbioloog van De Laatste Show ? Doet ontroerend zijn best, maar grappig: neen. Rest nog: Midas Dekkers. Heeft een melancholische herfstkop die zelfs Jan Mulder hem benijdt, en ook zijn humor is van Mulderiaans allooi.

Nu heeft Midas zopas een boek gepubliceerd waarin hij poneert dat sport volkomen nutteloos is. In een recent interview met De Morgen gooit hij daarover de volgende vergelijking op: “Een mens kan zonder sport, maar niet zonder kunst.” Verder: “Wie sport, leeft twee jaar langer. Maar wat heb je daaraan, wanneer je twee jaar van dat lange leven met sporten hebt gevuld ? Dan kun je evengoed niet sporten.

Vanuit een zuiver biologisch standpunt zal Midas wel gelijk hebben. ’t Is tenslotte zijn vak. Dat blijkt ook uit “Lichamelijke oefening”, het boek waarvan sprake en waaruit u hier een passage aangeboden krijgt.

Toch ben ik het niet helemaal eens met onze eminente bioloog. Wanneer je zijn logica even omdraait, kan je net zo goed opwerpen dat de mens hoegenaamd geen kunst nodig heeft. Sterker nog: voor ons voortbestaan is kunst zelfs nuttelozer gebleken dan sport. Want om te jagen, moesten onze voorouders toch flink kunnen hardlopen.

Kunst en (recreatieve) sport delen dat ene predikaat: nutteloos. En precies daarom kunnen we niet zonder, in deze utilitaire maatschappij van vrije marktdenkers.

Toen ik in Londen dit schilderij van Picasso voor het eerst zag, was ik even van de wereld. Een seconde lang leek alles te kloppen, een ademtocht lang was feilbaarheid uit de wereld gebannen. Wel een uur lang ben ik voor dat schilderij blijven zitten, sprakeloos, overdonderd, bouleversé.

Wanneer ik na een avondlijke jogging thuiskom, is mijn hoofd lekker leeg en tintelt mijn hele lijf van voldoening. En wanneer ons amateurteampje in het zaalvoetbal een heerlijke combinatie uitspint waarbij hogere wiskunde verbleekt, en uitgerekend ik slaag erin om het leer met een laatste baltoets tegen het net te prikken, ben ik ook even van de wereld.

Kunst en sport delen de verdienste dat ze ons voor even aan de zwaartekracht van dit tranendal kunnen ontrukken. Geen geringe verdienste, voor zogeheten nutteloze bezigheden. Welaan dan, Midas, gesp die gympies om !