woensdag, mei 23, 2007

The Plot Against America

Blogstilte eindelijk doorbroken. Vier weken lang professioneel ondergesneeuwd, adempauzes nauwelijks gegund. Suez struck again, en nu mannetjesputter Sarkozy komaf heeft gemaakt met de bevallige Royal (het zou toch fraai zijn geweest, een president met de naam Royal), kondigt mijn persoonlijke toekomst zich alvast nóg drukker aan. Als economisch patriot wil Sarkozy immers Suez koste wat kost met Gaz de France gefuseerd zien, en wanneer dat scenario zijn beslag krijgt, doet schrijver dezes er goed aan om nú al koffie via de groothandel aan te slepen.

Soit. Hoe onwaarschijnlijk ook, tussen de bedrijven door ben ik erin geslaagd om in deze hectische tijden een pil van een roman te consumeren. The Plot Against America, getekend Philip Roth. Een vooraanstaand Amerikaans auteur van Joodse komaf, en één van de weinige schrijvers (de derde, om precies te zijn) wiens verzameld werk nog bij leven in de Library of America is opgenomen.

The Plot Against America is in wezen een what if verhaal. Roth volgt de gedocumenteerde geschiedenis tot in november 1940. Dan wint niet Roosevelt voor de derde opeenvolgende keer de Amerikaanse presidentsverkiezingen, maar wel cryptofascist Charles A. Lindbergh (ja, die onverschrokken piloot van de Spirit of St-Louis) die prompt een vredesverdrag met Adolf Hitler sluit en zich door antisemieten van het ergste soort laat omringen. Henry Ford, om er maar één te noemen. Was me dat even schrikken, ja. Het vervolg laat zich raden, en ook weer niet. Daarvoor is Roth een té goed auteur. Nog niet gelezen ? Dan hebt u meteen de Absolute Aanrader voor de komende zomermaanden in het vizier.

Dat what if scenario, in samenhang met de Tweede Wereldoorlog, werd eerder al beproefd. Door Stephen Fry, onder meer. Bij de meesten bekend als onweerstaanbare droogkomiek, in samenspan met Hugh Laurie (A Bit of Fry and Laurie) of Rowan Atkinson (in de hilarische TV-reeks Blackadder). Stephen Fry is echter ook een ernstig acteur (schitterde onder meer in de verfilming van “De Ontdekking van de Hemel”, het magnum opus van Harry Mulisch) èn een gewaardeerd auteur. In Making History, een roman uit 1996, wierp hij deze vraag op: "What if Hitler never had been born ?" Een verdomd meeslepend boek, met als slotsom: de wereld zou er nog véél erger aan toe zijn geweest.

A propos Hugh Laurie: die brainless twit uit Blackadder heb ik in de voorbije weken herontdekt als cynisch maar ook wel empathisch medicus in House M.D., naar mijn gevoelen de allerbeste ziekenhuisreeks ooit. Eat your heart out, George Clooney !

Tussen de drukke bedrijven door toch flink wat cultuurpret beleefd. Wie zou het me kwalijk durven te nemen?

Zwiebel !

Mijn tienerdochter vindt Duits een ongelooflijk mooie, sappige en grappige taal. Daar dachten ze hier 65 jaar geleden wel anders over, maar laat haar dat nu völlig Wurst zijn. Ze spreekt en begrijpt amper Duits, maar haar muzikale gevoel dwingt haar gewoon om Duits mooi te vinden. En vooral: grappig. Eindelijk is het zover: de eerste generaties zijn opgestaan die volledig onbevangen over Duitsland kunnen spreken en denken.

Ergens begin jaren tachtig had ik een Engelse vriendin op bezoek in Brussel, en op een mooie lentedag besloten we om de trein naar Aken te nemen. Jackie was nog nooit in Duitsland geweest. Beduusd stapte ze uit in het Hauptbahnhof zu Aachen, om even later verbaasd vast te stellen: “God, I cannot believe I am in Germany”. Het leek wel alsof ze tegen heug en meug in Mordor was beland, onder de rook van Mount Doom. Toen bleek dat sommige Duitsers zowaar vriendelijk konden lachen, was ze helemaal van slag. Niets, maar dan ook niets rijmde met de prefabideeën die haar destijds in Engeland met de paplepel waren ingegeven.

Daar had mijn dochter helemaal geen hinder van, toen ze vorige week voor het eerst bewust naar Duitsland reisde, in het gezelschap van paps, mams en jongste broer. Iets voorbij Aken moest ik toch onwillekeurig aan Mordor denken, toen we de apocalyptische bruinkoolcentrale van Weisweiler aan ons zagen voorbijtrekken. Beeldt u zich even in: met roet beslagen schoorsteenpijpen en door weer en wind aangevreten koeltorens die enorme rookwalmen de atmosfeer injagen, en aan de einder, richting noorden: de sombere contouren van twee gelijkaardige en even angstaanjagende installaties. De driehoek gevormd door Aken, Düsseldorf en Keulen, is al sinds de jaren 30 het schouwtoneel van een milieumoord zonder weerga. Bruinkool wordt er gewonnen in uitgestrekte openluchtgroeves en met behulp van graafmachines waarvan de monstruositeit elke verbeelding tart. Wie via Google Earth op dit gebied inzoomt, ziet de littekens in het landschap al van op zeer grote hoogte opdoemen. De genadeslag voor het milieu wordt uiteindelijk toegediend door verschillende bruinkoolcentrales die tonnen kooldioxide uitspuwen. Vier van deze centrales prijken in de top 10 van Europa’s dirty thirty, de dertig meest vervuilende elektriciteitscentrales. Dreckschleuder, zo staan ze te boek bij Duitse ecologisten. En toch zijn er fotografen die erin slagen om die walmbrakers idyllisch in beeld te krijgen.

We geraken uit koers met dit off-topic milieugeëmmer, hoe actueel ook. Onze eindbestemming was Keulen, en een goed halfuurtje later ontwaarden we de skyline van de Rijnmetropool in de verte. Nu moet je me Keulen niet leren kennen. Diende er, in hip NAVO-khaki gehuld en met de Vigneron in aanslag, zeven maanden lang het vaderland. En beleefde er al bij al een heerlijke tijd: carnaval, Biersäulen, onvergetelijke voetbalwedstrijden in het nabijgelegen Müngersdorfer Stadion (FC Keulen – Inter Milaan, FC Keulen – Bayern München, FC Keulen – Werder Bremen, en telkens ging Keulen genadeloos onderuit), nachtelijke escapades langs de romantische Rijnoevers. En toch vind ik Keulen een uitgesproken lelijke stad. Gezellig, daar niet van, maar architectonisch een miskleun van heb-je-me-daar. Een chaotische opeenstapeling van zielloze en fantasieloze gedrochten uit de jaren 50 en 60, en temidden van al die aanfluitingen der bouwkundige esthetica: een puntige en zwarte wrat van wel 160 meter hoog. De Kölner Dom. Indrukwekkend, zeker. Statig, geen twijfel aan. Maar mooi ? Euh… niet dus. Amiens, Rouen, Reims, Laon. Point taken, I presume. Al mogen we het Keulen niet echt kwalijk nemen dat haar binnenstad er zo zielloos bij ligt. Na de jarenlange tapijtbombardementen door de Amerikaanse en Britse luchtmacht zag de stad er in 1945 zo uit. Wat Heinrich Böll de volgende quote ontlokte: “Wie Keulen wil overschouwen, heeft genoeg aan een stoel.” Daarna volgde de heropbouw, gedreven door utilitarisme en snel winstbejag. Wat dat betreft, hebben we zelf boter op het hoofd. Kijk maar eens naar onze kustlijn.

Maar wat dreef ons uiteindelijk naar deze verdoemde stad? Elektrische gitaren. In Teutonenland onnoemelijk veel goedkoper dan in Belgenland. Één voor dochterlief, één voor zoonlief. Voor haar: een blitse Les Paul Studio. Voor hem: een instapmodel van Fender. Na gedane zaken, vermoeid neergezegen op een Italiaans terrasje in de binnenstad. Alwaar de stilte alras aan flarden werd gescheurd door een onbedaarlijke lachbui van mijn dochter. Had ze op de menukaart toch niet dit ene woord gespot: Zwiebel.