maandag, april 24, 2006

Demagogisch zwijgen

Allochtoon pleegt roofmoord op tiener in hartje Brussel, onder de ogen van tientallen omstanders. Allochtoon en kompaan weten te ontkomen, maar niet aan het spiedende oog van enkele camera’s. Hun tronies zijn intussen wereldberoemd in België, dus ook bij lieden met wie ze dagelijks verkeren. Ze blijven vooralsnog spoorloos. Dat ze worden beschermd, mag geredelijk worden aangenomen.

Dat was, in een notendop, het nieuws dat dit landje nu al tien dagen in beroering houdt. Vandaag nog hielden tachtigduizend mensen, onder wie vele allochtonen, een stille optocht in Brussel. Uit eerbetoon voor de zinloos gestorven Joe Van Holsbeeck, maar ook uit protest tegen het gratuite straatgeweld dat – laten we wel wezen – in Brussel of Antwerpen nog best meevalt. Al zou ik dit nooit in het bijzijn van Joe’s ouders durven te poneren, uit diep respect voor hun bodemloos verdriet. Het had tenslotte ook mijn zoon of dochter kunnen zijn. Die plegen ook wel eens in Brussel-Centraal rond te hangen, achteloos pronkend met een MP3-spelertje.

Toch siert het België, zoveel medeleven en betrokkenheid. In de Verenigde Staten van Onverschilligheid zou dit nieuwsfeit ongetwijfeld een stille dood op een achterafpagina zijn gestorven. Als het al de kolommen zou halen. In Nederland zou het misschien aanleiding tot straatrelletjes en hier en daar een brandende moskee hebben gegeven. In Frankrijk zou Sarkozy prompt de staat van beleg hebben uitgeroepen. Maar hier kabbelt het medeleven rustig voort en krijgen ook de allochtonen een plaatsje in het rouwproces toebedeeld, terwijl de politici zedig op de achtergrond blijven.

Op één exemplaar na. Ons aller brulboei kon het weer niet laten om politiek garen uit dit treurige gebeuren te spinnen. Op zijn persoonlijke website rakelt deze rakker – intussen nóg verder naar rechts afgedwaald dan het Vlaams Belang en de NSDAP samen – het latent sluimerende racisme in Vlaanderen nog maar eens ongenadig op. Citaat, en de kromtaal krijgt u er gratis bovenop: “In werkelijkheid ligt de schuld alleen bij de laffe roofmoordenaars zelf. Crapuul, tuig van de richel dat het niveau van kutallochtoon al lang overstegen is. Het gevolg van een steeds driester wordende spiraal van geweld dat gedoogd wordt door de cultus van de multiculturele slachtoffercultuur.” Iets verderop in zijn betoog hekelt Jean-Marie zelfs het feit dat de post in Brussel méér allochtonen dan Vlamingen aanwerft. Moron. Er wonen nu eenmaal meer allochtonen dan Vlamingen in Brussel, en Tante Post heeft al vaker haar beklag gedaan over het feit dat de gemiddelde slaapdorpvlaam er niet voor te vinden is om brieven in dat akelig grote Brussel rond te dragen. Gratuit kankeren, dat is Jean-Marie ten voeten uit, maar dit actieve rekruteringsbeleid ten voordele van kansarme allochtonen toejuichen, ho maar !

Jean-Marie Dedecker, en dat is geen geheim, behoort tot het slag lieden dat graag ongestoord en ongestraft over nachtelijke snelwegen scheurt. Snelheidsboetes zijn hen een doorn in het oog, en in Jean-Marie hebben ze hun politieke pleitbezorger gevonden. Uitgerekend gisterennacht, enkele uren voor de stille optocht in Brussel, ramde een terreinwagen (of SUV, zo u wil) een kleine auto ter hoogte van het idyllische West-Vlaamse plaatsje Harelbeke, pal in de electorale achtertuin van Dedecker. Één jongeman was op slag dood, een andere blijft allicht verminkt voor het leven. De chauffeur van het logge onding (géén allochtoon) bleek achteraf dronken van de ene naar de andere rijstrook te hebben gezwalpt, tegen een snelheid van 160 km per uur. Zijn auto was bovendien niet eens ingeschreven. De man pleegde vluchtmisdrijf, kon echter snel worden ingerekend maar werd na verhoor weer vrijgelaten. Na het uitvoeren van een dodelijke hit & run met een illegaal wapen van 2 ton staal. Een nogal demagogische vergelijking, zal u opwerpen. Ik kaats de bal terug: doodslag in het verkeer is een jammerlijk maar sociaal gedoogd fenomeen waaraan Dedecker en consorten geen woorden vuil zullen maken. Uit vrees voor een electorale afstraffing door hun protserige en zelfgenoegzame achterban. Dat noem ik pas demagogisch zwijgen.

zondag, april 16, 2006

Baile ha Cliath, continued

Baile ha Cliath, dag drie.

Geen enkel gebouw vat de recente Ierse geschiedenis zo treffend samen als Kilmainham Gaol. Een geschiedenis van koloniaal onrecht, revoltes en hongersnood. Deze Victoriaanse gevangenis werd door de Engelse bezetters rond het einde van de 18de eeuw aan de rand van Dublin opgetrokken, beducht als ze waren voor een mogelijke uitdijing van de Franse Revolutie naar het immer woelige Ierland.

De gevangenis raakte vanaf 1924 in onbruik, verbrokkelde al snel tot een puinhoop maar werd tijdens de voorbije jaren smaakvol gerestaureerd. Al is het woord smaakvol niet bepaald op zijn plaats voor deze lugubere plek die elke bezoeker onwillekeurig naar de keel grijpt. Je moest als 19de-eeuwse Ier niet veel mispeuteren om in deze onheilsplek te belanden. Wie zich als pachter lijdzaam of actief tegen zijn landlord verzette, kende bij voorbaat de strafmaat: Kilmainham of deportatie naar Australië. Tijdens de Great Famine kwamen hier zelfs horden kinderen terecht voor de diefstal van ocharme een homp brood of een handvol graan. De katholieke kerk, toen en ook nu nog het machtsinstituut bij uitstek, keek zedig de andere kant op. Het ging zelfs zó ver dat uitgemergelde Ieren opzettelijk kleine misdaden pleegden, in de wetenschap dat je als gevangene tenminste één keer per dag een vieze maar voedzame pap kreeg voorgeschoteld.

Kilmainham zou echter een scharnierrol vervullen in de vrijheidsstrijd van Ierland. Uitgerekend deze week wordt de 90ste verjaardag herdacht van de infame Easter Rising uit 1916. Vier jaar eerder was Ierland een ruime mate van Home Rule beloofd, maar met het uitbreken van Wereldoorlog I waren die plannen sine die verdaagd. Dat was niet naar de zin van een handvol republikeinse diehards die plots de kans schoon zagen, nu de Engelsen andere katten (waaronder Ieperse) te geselen hadden. Ze legden het zelfs aan met de Pruis om aan wapentuig te geraken, en of die Pruis toehapte. Op paasmaandag 1916 bezetten ze gewapenderhand enkele strategische gebouwen in Dublin en riepen onvervaard de Ierse Republiek uit. De reactie van de Engelsen was snel en snoeihard: een expeditieleger van 20.000 man werd uitgestuurd, en tegen die verpletterende overmacht hadden de pakweg 1.500 rebellen geen verhaal. De Engelsen gingen wel bijzonder driest te keer: het oude stadscentrum van Dublin werd grotendeels verwoest en elk verzet werd genadeloos in de kiem gesmoord. De leiders van de opstand werden gevankelijk naar Kilmainham afgevoerd en – met tussenpozen van enkele dagen – één voor één gefusilleerd. Het waren die executies die de mood swing bij de Ierse bevolking bewerkstelligden: de meeste Ieren waren immers aanvankelijk tegen de opstand gekant, maar de droge knallen van het vuurpeleton ontpopten zich als een definitieve wake-up call. De echte ellende moest helaas nog beginnen: in 1919 brak er een bloedige onafhankelijkheidsoorlog uit die pas in 1921 met de uitroeping van de Irish Free State werd beslecht. Daarna volgde er nog een korte maar bloedige burgeroorlog tussen gematigde en radicale republikeinen waarin de eerstgenoemden aan het langste eind trokken. Eindelijk was Ierland vrij. Arm, ja, maar proper.

Voor meer inzichten in deze turbulente geschiedenis verwijs ik graag naar de film Michael Collins waarvan sommige scènes in Kilmainham zijn gedraaid . En één van de meest beklijvende boeken over de Ierse hongersnood en diaspora is The Great Shame van Thomas Keneally, tevens auteur van Schindler’s Ark (later indringend maar ietwat fantasierijk verfilmd door Steven Spielberg onder de titel Schindler’s List). Voilà, wat de recente Ierse geschiedenis betreft, bent u weer even bijgespijkerd. Intussen hadden wij onze steven gewend naar…

Saint-Patrick’s Cathedral

Geen rijzige of uitbundige kathedraal zoals we die kennen uit Frankrijk en België, maar een nogal gedrongen en afwerend bouwwerk. Op deze plek zou de patroonheilige van Ierland – van origine een welgestelde Romeinse Brit - in de 5de eeuw tal van Ieren hebben bekeerd en gedoopt. In de kathedraal rust ook Jonathan Swift die hier jarenlang het ambt van deken heeft bekleed. Swift was toen al een verbitterd man met gefnuikte ambities en aspiraties. Zijn bekendste werk, Gulliver’s Travels, was dan ook een bijtende satire op de gevestigde orde van zijn tijd. Helaas voor Swift wordt zijn meesterwerk vandaag de dag voor een eendimensionaal jeugdboek versleten. Wie goed luistert, hoort hem nu nog knarsetanden, daar vanachter zijn grafsteen in de dikke muren van de kathedraal. Ander weetje: in deze kathedraal vond in 1742 de allereerste opvoering plaats van Händel’s Messias. Kom daarmee aanzetten in een select gezelschap, en je halflege champagneglas wordt onverwijld en eerbiedig bijgevuld !

Baile ha Cliath, dag vier.

Shopping day for the ladies, maar reisgezel Raúl! en ondergetekende hadden nog wat culturele honger te stillen. En we vonden onze gading in het kleine maar fijne Dublin Writers Museum. Ja, aan schrijvers heeft het de Ierse hoofdstad beslist niet gemangeld. En geen kladschrijvers van tweede garnituur, maar regelrechte giganten die het aangezicht van de wereldliteratuur ingrijpend hebben veranderd: Oscar Wilde, James Joyce en Samuel Beckett. De karakterkop van laatstgenoemde is momenteel niet uit het straatbeeld van Dublin weg te branden: binnenkort wordt de honderdste verjaardag van zijn geboorte gevierd, en de Dubliners worden daarop beleefd attent gemaakt met enkele spitse slogans in de trant van “One hundred years on. Still no sign of him”. Of: “Start without me. Godot”.

Het Dublin Writers Museum, gevestigd in een bijzonder fraai pand, is een regelrechte aanrader voor wie de Ierse literatuur een warm hart toedraagt. Meer op deze link. Bevreemdende vaststelling, bovendien, dat de allergrootste schrijvers (onder wie het voornoemde illustere trio) Dublin al snel de rug hadden toegekeerd, wegens té provinciaal en beklemmend. Ballingsoord par excéllence: Parijs. Beckett schreef zijn meesterwerken overigens eerst in het Frans, om ze daarna zelf in het Engels te vertalen. Hoogst zelden keerde hij naar Dublin terug, en na elke oversteek placht hij in een diepe depressie te verzanden. Joyce lichtte zijn hielen al op 22-jarige leeftijd en zou nooit meer naar Dublin terugkeren. Maar Dublin bleef wel prominent aanwezig in zijn meesterwerken Ulysses en Finnegans Wake.

Na nog snel een boekenwinkel te hebben geplunderd en een laatste romige Guinness te hebben genuttigd, ons vierklauwens naar de luchthaven gespoed. Met spijt in het hart zagen we de Ierse hoofdstad achter ons in de diepte verdwijnen. Ondanks mijn eerste negatieve indrukken, moet ik ootmoedig bekennen: Dublin grows on you. You learn to love it. I’ll be back.

Eigen foto's

donderdag, april 13, 2006

The Stiffy by the Liffey

Dublin is een lelijke stad vol uitgesproken lelijke mensen, maar het is er heerlijk toeven. Dat is het veelbeschreven wonder van Dublin. Het ‘fare la bella figura’, het leven overeind houden met uiterlijk vertoon, zoiets kennen de Dubliners niet. Ze hebben het allang opgegeven, iedereen sjokt even flodderig over straat. Volgens de Brusselse cijfers is Ierland één van de meest voorspoedige groeiers van de Europese Unie, maar daarvan merk ik helemaal niets. Bodywarmers van het type Zeeman bepalen hier de mode, de vrouwen lopen achter roestige kinderwagens, zelfs in Tsjechië zien de wegen en huizen er stukken beter uit dan hier.” (Geert Mak, In Europa, pagina 931).

Van de luchthaven naar het stadscentrum deed de stadsbus er bijna een uur over. Lang genoeg om me in mijn vooroordelen te sterken: Dublin is een poor man’s version of London, indeed. Grauwe terrace houses, desolate winkelstraten waarin meeneemchinezen, inpakpakistani, telefoonwinkels en everything for 2 euro stores schouder aan schouder staan te verkommeren.

Het historische stadscentrum bracht geen soelaas: sjofele hotels, zielloze panden uit de jaren 60 en 70, hier en daar een eenzaam afbladderende Victoriaanse gevel, overheidsgebouwen en kerken met neoclassicistische inslag die wel uit één en dezelfde pen leken te zijn gevloeid, en tussen dat alles door: de lethargisch stromende Liffey. Mijn eerste indrukken van Dublin waren inderdaad ronduit deprimerend, en ik deed mijn best om dit voor mijn reisgezellen (onder wie enkele rabiate Dublin-fanaten) verborgen te houden.

The grey block of Trinity, set heavily in the city’s ignorance like a great dull stone set in a cumbrous ring (James Joyce, A Portrait of the Artist as a Young Man, pagina 163)

Trinity College maakte veel goed. Grijze en vergane grandeur, en precies daarom ontwapenend mooi en melancholisch tegelijk. Colleges worden hier amper nog gegeven, maar uit elke – door weer en wind aangevreten - steen ademt nog altijd een onlesbare dorst naar kennis. The Book of Kells, een kleurrijk geïllustreerde en met vergeten symbolen overladen bijbel uit vroegchristelijke jaren, voldeed aan de hooggestemde verwachtingen. Maar het was vooral de oude universiteitsbibliotheek, de grootste open boekenruimte ter wereld, die me helemaal uit het lood sloeg. Een zinnelijke totaalervaring voor elke oprechte bibliofiel: oude boekwerken, torenhoog gestapeld onder houten tongewelven en een doordringende muffe geur verspreidend. Het Umberto Eco orgasme nabij.

De avond viel en Temple Bar wenkte. Temple Bar is de toeristische uitgaansbuurt van Dublin, volgestouwd met kitscherige Ierse pubs, een horecaformule die intussen haar weg ook al naar Siberië en Timbuktu heeft gevonden. Het was toevallig zaterdag, en dat hebben we geweten. Saturday night is in Groot-Brittannië en Ierland getting pissed & laid night, en beslist niet alleen voor de mannelijke helft van de bevolking. Niet dat mijn reisgezellen en ikzelf van enige preutsheid mogen worden verdacht, maar die Ierse jonge meiden deden onze koontjes dieprood blozen. Buiten was het amper 4 graden, een ijzige wind stoof door de smalle straten, af en toe plensde een fikse Atlantische bui naar beneden, maar het lette hen niet om zich halfnaakt in het feestgedruis te begeven. Het weinige textiel dat ze om het lijf hadden, was bovendien van elke smaak ontbloot (no pun intended): ultrakorte topjes met een duizelingwekkende inkijk op weelderige en met sproeten bezaaide boezems, microrokjes met overhangende heuprolletjes, hun stevige derrières amper bedekkend, en daaronder een stel potige Keltische boomstammen. U hebt het al begrepen: voor vrouwelijk schoon is Dublin niet het aangewezen adres. Verslijt me niet voor een male chauvinist pig, want de drie vrouwen in ons gezelschap deelden onze consternatie over zoveel schaamteloos (en allicht bewust) vertoon van vrouwelijke dronken en dierlijke lust. In Dublin’s fair city, where the girls are so pretty... En waar de mannen op borsten geilen. Some of them got laid that night, all right. En het was niet Molly Mallone, ondanks haar bolle boezem.

There is beer,

Dublin, dag twee: bezoek aan het Guinness Brewery Museum. Dat een biermuseum de grootste trekpleister van een stad kan zijn, spreekt boekdelen over het culturele aanbod ter plaatse. Of over de ingesteldheid van de toeristen, ik wil er me geen oordeel over aanmatigen. Hoe dan ook: het museum bleek een indrukwekkend eerbetoon aan Arthur Guinness, filantroop-bierbrouwer die op een gegeven tijdstip in de 18de eeuw één op tien Dubliners te eten (en te drinken) gaf, met een flinke sociale bescherming als toemaat. Arthur gaf oprecht om zijn Ierse medemens, en schonk de wereld bovendien een levendig en pikzwart vocht waarvan het tappen alléén al een Master Degree vereist. Ook het drinken ervan vergt een lang leerproces, zoals ikzelf in Dublin mocht ervaren. Mijn glas opent de rij op de bijgaande foto. Het werd genuttigd op een plek hoog boven de stad, en zelfs op die ijle hoogte werd het uitzicht opgesmukt met een literair citaat. Van James, wie anders ?

’s Avonds lieten we ons een pub crawl (kroegentocht) welgevallen, in het gezelschap van twee weergaloze Ierse muzikanten. Het werd een boeiende initiatie in de Ierse muziek, ziel en… humor. Want ondanks de eeuwenlange religieuze, standenmaatschappelijke en politieke repressie, en in weerwil van de ellende en hongersnood die de Ierse bevolking rond 1850 letterlijk halveerde, blijven die malle Ieren onverstoord musiceren, zingen en lachen. Naar puur Britse traditie is ook hun verbale humor van een onwerelds hoog niveau. Midden op O'Connell Street, toevallig om de hoek van ons gastenverblijf, prijkt sinds 2003 een 120 meter hoge sculptuur die nog het best met een gigantische naald kan worden vergeleken. The Dublin Spire. Elegant maar uitermate nutteloos. It’s got a point, but it’s pointless. Het duurde dan ook niet lang vooraleer de Dubliners met enkele spitante bijnamen voor de pinnen kwamen: The Stiletto in the Ghetto. The Rod to God. The Erection on the Intersection. Het hardst moest ik echter lachen met “The Stiffy by the Liffey”. Vertaling allicht overbodig.

Eigen foto’s, met uitzondering van Ierse meiden.

Volgende post: Dublin, dag 3 en 4.

zaterdag, april 08, 2006

Dublin

De komende vier dagen toef ik, samen met enkele vrienden en vriendinnen, in een stad en land waar ik nooit eerder een voet heb gezet. Dublin, Republic of Ireland. Volgens sommigen een betoverende stad, volgens anderen een grauwe, oversized arbeiderswijk uit de 19de eeuw. De bijgaande foto spreekt die laatste bewering alvast tegen.

Voor de anglist en muziekliefhebber die ik ben, kan en mag Dublin echter nooit ontgoochelen, hoe rot het weer er soms ook moge zijn. Bernard Shaw, James Joyce, Oscar Wilde, Yeats (spreek uit als jijts) en zelfs Bram Stoker, het waren allemaal Dubliners. En breek me vooral de bek niet open over Ierse muzikanten: Van Morrison, The Pogues, Shane MacGowan, Sinead O'Connor, Thin Lizzy, Rory Gallagher.... het muzikale kruim der natie. U2 en The Cranberries laat ik bewust onvermeld, wegens té commercieel en fundamenteel on-Iers.

Nu alleen maar hopen dat ik als wijnliefhebber die Guinness onbeschadigd naar binnen krijg.